PKB en de uitbetaling van de vakantietoeslag in mei
Betreft CAO: CAO-UB Deel I - Algemeen, CAO-UB Deel II - Journalistiek
In de CAO voor het Uitgeverijbedrijf is afgesproken dat het vakantietoeslagjaar loopt van 1 januari t/m 31 december. Het vakantietoeslagjaar loopt dan gelijk met de periode waarin ook jaarlijks het persoonlijk keuzebudget (PKB) wordt opgebouwd.
Zoals in artikel 6.1 van de cao is bepaald, is het PKB een bruto bedrag ter waarde van 12% van het bruto jaarsalaris dat de individuele werknemer opbouwt in 12 maandelijkse termijnen. Hierin is de jaarlijkse vakantietoeslag van 8 % opgenomen.
Tot de invoering van het PKB op 1-1-2016 was bij veel ondernemingen sprake van een vakantietoeslagjaar van 1 mei t/m 30 april. Door die systematiek kon jaarlijks in de maand mei het volledig in de voorgaande 12 maanden opgespaarde saldo aan vakantietoeslag ter waarde van 8% worden uitgekeerd. Door de verschuiving van het vakantietoeslagjaar naar de periode 1 januari - 31 december is dat vanaf 2016 niet meer mogelijk.
In mei van enig jaar is er nog geen saldo aan vakantiegeld ter waarde van 8% opgespaard, indien het sparen pas is begonnen in de maand januari van dat jaar. Immers: doordat de vakantietoeslag vast onderdeel uitmaakt van het jaarlijks op te sparen persoonlijk keuzebudget, is in het geval dat het vakantietoeslagjaar gelijk is aan het kalenderjaar in de maand mei in het PKB feitelijk nog maar 2,66% van het deel vakantiegeld van dat jaar opgespaard. Of, als we naar het PKB als geheel kijken, is in de maand mei nog maar 4% van de totaal te behalen 12% van het PKB gespaard.
Om toch jaarlijks te kunnen blijven beschikken over een bedrag ter waarde van de jaarlijkse uitbetaling van de vakantietoeslag van 8% in de maand mei, wordt de volgende mogelijkheid aangereikt:
In navolging van de fiscus staat de cao niet toe dat het saldo van het PKB in december van enig jaar wordt meegenomen naar het volgende jaar. Op grond van artikel 6.1.4 van de cao dient het restant van het PKB (het opgespaarde deel dat niet voor de doeleinden van artikel 6.3 van de cao is aangewend) jaarlijks in december te worden uitgekeerd. Dat betekent dat een werknemer in januari van het volgende jaar zijn PKB weer begint met een saldo van 0% dat daarna maandelijks met 1% van het bruto jaarsalaris wordt opgespaard.
Wanneer een werknemer toch in mei van enig jaar wil kunnen blijven beschikken over een bedrag ter waarde van 8% vakantiegeld, zal hij zelf jaarlijks een deel uit zijn PKB moeten reserveren voor het volgende vakantiejaar door een deel van de jaarlijkse uitbetaling van het saldo van het PKB in december elders te parkeren. Daarna kan dat bedrag worden gebruikt als ‘spaarpot’ voor het vakantiegeld in het daaropvolgende jaar. Financieel verandert er niets ten opzichte van de oude situatie (vakantiegeld in mei). Het verschil is alleen dat het beheer van de opgespaarde middelen niet meer geheel bij de werkgever ligt, maar deels ook bij de werknemer zelf.